Rabbi Salman, die om zijn denkbeelden en levenswijze door een tegenstander verdacht was gemaakt, zat in Petersburg gevangen. Het hoofd van de gevangenis kwam bij hem binnen. Het indrukwekkende en stille gelaat van de Rabbi deed de man vermoeden van welke aard zijn gevangene was. Hij begon een gesprek met hem en ging al snel vragen stellen, die bij het lezen van de Bijbel bij hem waren opgekomen.
Tenslotte vroeg hij: “Hoe moet het toch worden opgevat, dat God, de Alwetende, aan Adam vraagt: Waar ben jij?”
“Welnu”, antwoordde Rabbi Salman. “Te allen tijde richt God zich tot elk mens. Waar ben je in jouw wereld? Zovele van de jou toegemeten jaren en dagen zijn verstreken, hoever ben je intussen gekomen in jouw wereld? Zo zegt God bijvoorbeeld: Zesenveertig jaren heb je geleefd, waar sta je nu?”
Toen de man zijn exacte leeftijd hoorde, die de Rabbi niet kon weten, begon zijn hart te beven. (uit: Chassidische verhalen van Martin Buber)
Wat gebeurt er in dit verhaal? De gevangenisdirecteur is erop uit een tegenstrijdigheid in de bijbel aan het licht te brengen. Waarom zoekt God, die alles weet, Adam? In plaats van de Bijbeltekst te verklaren geeft de Rabbi een persoonlijk antwoord. Een antwoord, die ook ons als lezer zal bezighouden, want het komt erop neer dat deze vraag aan eenieder van ons gericht is.
Adam verbergt zich om geen rekenschap te hoeven afleggen. Maar verschuilen wij ons niet net zo? De vraag: “Waar ben je?” wil ons wakker schudden, ons uit onze schuilplaats halen, ons niet zozeer aan het denken, maar aan het bezinnen zetten. Alles komt erop aan of de mens ten aanzien van deze vraag gewild is zijn plaats te bepalen.
Laat deze vier weken van de advent een tijd zijn om hierover na te denken…
Gertie Verheijen